Met behulp van een scala aan telescopen op aarde en in de ruimte hebben astronomen tientallen verre, massarijke sterrenstelsels opgespoord.
De stelsels bestonden al toen het heelal nog maar amper twee miljard jaar oud was (Nature, 8 augustus).
Hoewel de gevonden sterrenstelsels tot de grootste van hun tijd behoren, lijken ze vanaf de aarde gezien heel zwak.
Bovendien zij ze alleen waarneembaar op lange golflengten die buiten het bereik van bijvoorbeeld de Hubble-ruimtetelescoop liggen.
De eerste aanwijzingen voor hun bestaan zijn ontdekt met de infrarood-ruimtetelescoop Spitzer, en dat het werkelijk om sterrenstelsels gaat is aangetoond met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) en de Europese Very Large Telescope in het noorden van Chili.
Dat deze grote stelsels zo zwak lijken komt niet alleen door hun enorme afstanden.
De stelsels zijn ook druk bezig om sterren aan te maken, wat gepaard gaat met een grote stofproductie.
Door dat stof wordt het licht van de stelsels gedimd. Aangenomen wordt dat grote, massarijke sterrenstelsels als deze ook een uitzonderlijk ‘zwaar’ zwart gat in hun kern hebben.
Daarom bestaat de hoop dat het verdere onderzoek van deze stelsels meer inzicht zal geven in de evolutie van deze superzware zwarte gaten.
Voor dat en ander vervolgonderzoek is echter wel een krachtigere telescoop nodig, zoals de nog te lanceren James Webb-ruimtetelescoop. (EE)