In een planetenstelsel met één planeet verloopt alles perfect: de baan waarin een planeet rond de zon draait, blijft eeuwig dezelfde.
Een dergelijk planetenstelsel is te allen tijde stabiel.
In een planetenstelsel met meer dan één planeet, zoals ons eigen zonnestelsel, is die perfectie niet
volmaakt.
Planeten, planetoïden en andere objecten worden niet alleen aangetrokken door de zon, maar oefenen ook zwaartekracht uit op elkaar.
Dat stoort de beweging van alle objecten waardoor ze lichtjes uit hun perfecte baan getrokken worden.
Hoe zwaarder een planeet is, hoe meer storende invloed hij uitoefent op de objecten in zijn buurt.
In ons zonnestelsel laten vooral Jupiter en Saturnus zich gelden als storende elementen.
De meeste storingen in de baan van objecten in het zonnestelsel zijn vrij willekeurig.
De veranderingen van de baanelementen zijn daarom veelal periodieke schommelingen.
Zo zorgt Jupiter ervoor dat de excentriciteit (ellipsvormigheid) van de baan van de aarde met een periode van ongeveer 100 000 jaar varieert van 0,01 tot 0,05, wat klimaatschommelingen veroorzaakt (de Milanković-ijstijdencycli).
De situatie is anders wanneer zogenaamde resonanties optreden.
Hierbij herhaalt een bepaalde configuratie zich steeds opnieuw.
Daardoor kunnen storingen in de baanbeweging steeds groter worden of kan het tegenovergestelde gebeuren: elke storing in de baan wordt onderdrukt zodat het object gedwongen wordt een vaste baan te volgen. We kunnen dit illustreren
Lees het hele artikel in het magazine ZENIT meer info
Door Claude Doom, KU Leuven