Een internationaal team van astronomen heeft een ontploffing van een zware ster waargenomen die opmerkelijk zwak was en snel uitdoofde.
De waarneming wijst erop dat de ontploffende ster een (onwaarneembaar zwakke) begeleider had die zijn buitenste lagen heeft afgestroopt. Hierdoor liep de uiteindelijke supernova-explosie met een sisser af. (Science, 12 oktober). Wanneer een ster met minstens acht keer zoveel massa als onze zon zonder nucleaire ‘brandstof’ komt te zitten, komt het tot een supernova-explosie.
Bij deze ontploffing worden de buitenste lagen van de ster weggeblazen en blijft een compacte neutronenster – de ingestorte kern van de ster – achter.
Doorgaans zijn de buitenste lagen van zo’n ster goed voor enkele zonsmassa’s aan materie.
Maar bij supernova iPTF 14gqr was dat veel minder: die blies maar een vijfde zonsmassa de ruimte in.
Het bestaan van zulke ‘mislukte’ supernova’s was al voorspeld, maar het is voor het eerst dat zo’n duidelijk praktijkvoorbeeld is waargenomen.
Het feit dat de oorspronkelijke ster überhaupt explodeerde bewijst dat hij oorspronkelijk heel veel massa moet hebben gehad. Maar waar is die massa gebleven?
Volgens de astronomen kan er maar één verklaring zijn: de massa is gestolen.
En de dief zou een nabije witte dwergster, een neutronenster of een zwart gat zijn geweest.
Het is dus mogelijk dat er na de supernova twee om elkaar wentelende neutronensterren zijn achtergebleven, die heel geleidelijk naar elkaar toe zullen spiralen en uiteindelijk samensmelten.
Klinkt bekend? Inderdaad: vorig jaar detecteerden wetenschappers zwaartekrachtgolven die aan een botsing tussen twee neutronensterren wordt toegeschreven. (EE)