Een ontplofte ster levert meer risico’s op voor planeten in zijn omgeving dan tot nu toe werd aangenomen, zo blijkt uit nieuw onderzoek met de Amerikaanse ruimtetelescoop Chandra en andere röntgentelescopen in de ruimte. De extra dreiging komt voort uit de schade die intense röntgenstraling aan de atmosferen van planeten tot op 160 lichtjaar afstand aanricht.
De aarde loopt wat dit betreft op dit moment geen gevaar, omdat er binnen deze afstand geen sterren te vinden zijn die een supernova-explosie zullen ondergaan.
Maar in het verleden heeft onze planeet waarschijnlijk wel met deze röntgenstraling te maken gehad (The Astrophysical Journal).
Tot nu toe richtte het meeste onderzoek naar de effecten van supernova-explosies zich op de intense straling die een supernova in de dagen en maanden na de explosie produceert, en de energierijke deeltjes die honderden tot duizenden jaren daarna arriveren.
Maar daarmee is het gevarenlijstje niet compleet. Wetenschappers hebben ontdekt dat tussen de beide eerder vastgestelde gevaren nog een ander gevaar schuilt.
In de nasleep van een supernova komt altijd röntgenstraling vrij, maar als de schokgolf van de supernova in botsing komt met dicht omringend gas, kan daarbij een bijzonder hoge dosis röntgenstraling vrijkomen die pas vele maanden na de explosie arriveert en tientallen jaren aanhoudt.
De berekeningen in dit nieuwe onderzoek zijn gebaseerd op röntgenwaarnemingen van 31 supernova’s en hun naweeën, die grotendeels zijn verkregen met de NASA-missies Chandra, Swift en NuSTAR, en de Europese XMM-Newton.
Uit de analyse van deze waarnemingen blijkt dat de interactie tussen supernova’s en hun omgeving dodelijke gevolgen kan hebben voor planeten tot op ongeveer 160 lichtjaar afstand.
Als een golf van röntgenstraling over een planeet heen spoelt, ondergaat de chemische samenstelling van diens atmosfeer sterke veranderingen.
Bij een aarde-achtige planeet kan daarbij een aanzienlijk deel van de ozonlaag, die het leven op het planeetoppervlak beschermt tegen de gevaarlijke ultraviolette straling van zijn moederster, worden weggevaagd. Er zijn sterke aanwijzingen – zoals de vondst op verschillende plaatsen op aarde van een radioactieve isotoop van ijzer – dat zich tussen ongeveer twee en acht miljoen jaar geleden supernova-explosies in de omgeving van de aarde hebben voorgedaan.
Op het moment van deze explosies zouden de ontploffende sterren naar schatting 65 tot 500 lichtjaar van onze planeet verwijderd zijn geweest.
Ons zonnestelsel bevindt zich in de zogeheten Lokale Bel, een nog steeds uitdijende bel van ijl heet gas, omgeven door een schil van koud gas, met een middellijn van ongeveer 1000 lichtjaar. De snelheid waarmee deze bel uitdijt wijst erop dat deze is ontstaan tijdens een golf van stergeboortes en supernova-explosies in het centrum van de bel die ongeveer 14 miljoen jaar geleden plaatsvond.
De zware jonge sterren die verantwoordelijk waren voor de supernova-explosies stonden toen veel dichter bij dan nu, waardoor de toenmalige aarde veel meer gevaar liep. (EE)
(Image Credit: NASA/CXC/M. Weiss)