Het eerste sterrenstelsel dat met een telescoop werd waargenomen was de Andromedanevel, vier eeuwen geleden door de Duitse wis- en sterrenkundige en kalendermaker Simon Marius.
Door George Beekman
Het Andromedastelsel is de meest nabije grote buur van ons Melkwegstelsel.
Het met het blote oog zichtbare neveltje zal ongetwijfeld al in de oudheid als een vlekje aan de hemel zijn gezien.
Het neveltje wordt echter niet vermeld in het werk van de Griekse astronoom Claudius Ptolemaeus, die in de tweede eeuw n. Chr. in Alexandrië leefde.
In zijn sterrencatalogus, een onderdeel van zijn boek Almagest, staan vijf sterren die ‘nevelachtig’ worden genoemd.
De Andromedanevel schittert door afwezigheid.
De eerste die de Andromedanevel beschreef was de Perzische astronoom Al Sufi (903-986).
In zijn Boek der Vaste Sterren, gepubliceerd in het jaar 964, staan beschrijvingen en afbeeldingen van het sterrenbeeld Andromeda.
Al Sufi beschrijft echter ook een ‘kleine wolk’ die voor de bek van een Grote Vis ligt, de Arabische voorloper van het sterrenbeeld Vissen.
Dat wolkje, weergegeven door een aantal puntjes, was de Andromedanevel.
De Italiaanse astronoom Galileo Galilei toonde in het begin van de zeventiende eeuw aan dat de nevelachtige sterren van Ptolemaeus in een telescoop verzamelingen van lichtzwakke sterretjes zijn.
Maar het was zijn rivaal Simon Marius (1573- 1624) die de eerste beschrijving van de Andromedanevel op basis van telescopische waarnemingen gaf.
Simon Marius was de zoon van de burgemeester van Gunzenhausen, een stad in Beieren.
Hij noemde zichzelf Mathematicus et Medicus, maar alles wat hij publiceerde ging over sterrenkunde.
Zo schreef hij over de kometen van 1596 en 1618 en over de ‘nieuwe ster’ (supernova) die in 1604 in het sterrenbeeld Slangendrager verscheen.
In 1604 (of 1601) werd hij wiskundige aan het hof van de markgraven in Ansbach.
In 1608 zag Marius tijdens een beurs in Frankfurt voor het eerst een telescoop.
Hij probeerde er thuis zelf een te maken, maar zonder succes.
In de zomer van 1609 kreeg hij echter de beschikking over een kleine telescoop uit de Zuidelijke Nederlanden.
Daarmee zou hij naar eigen zeggen in december 1609 de vier helderste manen van Jupiter hebben waargenomen, dus net iets eerder dan Galilei.
Maar omdat Marius die waarnemingen pas in 1614 in zijn Mundus Jovialis publiceerde, ging Galilei als de ontdekker de geschiedenis in.
Marius was officieel wel de eerste die, in december 1612, met een telescoop de Andromedanevel waarnam.
In het voorwoord van zijn Mundus Jovialis schreef hij: ‘Wat ik op 15 december 1612 ontdekte en observeerde was een vaste ster met een bepaalde verwonderlijke vorm die ik elders aan de gehele hemel niet kan vinden.
Hij staat nabij de derde en meest noordelijke [ster] in de gordel van Andromeda.
Zonder instrument wordt iets gezien als een soort kleine wolk; en met het instrument zijn geen afzonderlijke sterren zoals in Cancer en bij andere nevelachtige sterren te zien, maar alleen stralen van licht, die dichter naar het centrum helderder worden; in het centrum is een dof en bleek licht; en zijn diameter is ongeveer een kwart van een graad.’
Marius kon natuurlijk niet bevroeden dat hij naar iets op een afstand van ruim twee miljoen lichtjaar had gekeken.
Hij zal deze nevel tot de wereld van de sterren hebben gerekend.
De inventarisatie van dit soort ‘nevelvlekken’ begon bij de Franse astronoom Charles Messier (1730- 1817) en toen kwam ook heel voorzichtig de gedachte op dat sommige
nevels wel eens afzonderlijke sterrenstelsels – eiland-universums – zouden kunnen zijn.
(Image Credit,Andromedanevel: Robert Gendler)
Door Artist unidentified – Houghton Library, commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=51816)