Astronomen hebben het antwoord gevonden op de vraag hoe donker de ruimte is. Daarbij hebben ze gebruik gemaakt van de diensten van ruimtesonde New Horizons, die zich momenteel in het donkere buitengebied van ons zonnestelsel bevindt (The Astrophysical Journal). Meer dan achttien jaar na zijn lancering en negen jaar na zijn verkenning van dwergplaneet Pluto bevindt New Horizons zich inmiddels op meer dan 7,3 miljard kilometer van de aarde – een uniek uitkijkpunt van waaruit de globale helderheid van het heelal kan worden gemeten. De resultaten laten zien dat het overgrote deel van het zichtbare licht dat we uit het heelal ontvangen, is opgewekt in sterrenstelsels. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor significante hoeveelheden licht die afkomstig zouden zijn van objecten waarvan astronomen het bestaan nog niet kennen. De bevindingen lossen een vraagstuk op dat wetenschappers al bezighoudt sinds de jaren 60, toen de astronomen Arno Penzias en Robert Wilson ontdekten dat de ruimte is doordrenkt met sterke microgolfstraling, waarvan werd voorspeld dat het een overblijfsel is van het ontstaan van ons heelal: de oerknal. Later vonden astronomen ook bewijs voor alomaanwezige röntgen, gamma- en infraroodstraling. Al vóórdat ruimtetelescopen zoals Hubble en Webb zwakke sterrenstelsels rechtstreeks konden waarnemen bood de detectie van ‘gewoon’ oftewel zichtbaar kosmisch licht een manier om licht te meten van andere bronnen dan de bekende sterrenstelsels. Maar vanaf de aarde of elders in het centrale deel van ons zonnestelsel zijn zulke metingen heel moeilijk, met name vanwege het felle licht van de zon en de aanwezigheid van stofdeeltjes die het zonlicht verstrooien. New Horizons heeft zon en planeten ver achter zich gelaten en is inmiddels op weg naar de interstellaire ruime, waar het veel donkerder is. Met behulp van zijn camera heeft hij een twintigtal stukjes hemel bekeken – met de zon in zijn rug uiteraard – die ver van de heldere band van de Melkweg en nabije heldere sterren lagen. De astronomen gebruikten ook andere gegevens, verzameld in het ver-infrarood door de Europese ruimtetelescoop Planck, van beeldvelden met uiteenlopende hoeveelheden stof, om zo een nauwkeurige schatting te kunnen maken van de hoeveelheid strooilicht die in de meting van de zichtbare kosmische achtergrondstraling verstopt zit – iets wat bij een eerdere meting niet goed was gelukt. Maar ditmaal, na rekening te hebben gehouden met alle bekende lichtbronnen, zoals achtergrondsterren en licht dat wordt verstrooid door ijle stofwolken in de Melkweg, hebben de onderzoekers vastgesteld dat de resterende hoeveelheid zichtbaar licht volledig overeenkomt met het licht dat alle sterrenstelsels bij elkaar de afgelopen 12,6 miljard jaar hebben gegenereerd. Als je al die sterrenstelsels wegdenkt, blijft alleen duisternis over. (EE) (Image credit: NASA, APL, SwRI, Serge Brunier (ESO), Marc Postman (STScI), Dan Durda)