Een drietal onderzoekers van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) en de Universiteit van de Côte d’Azur heeft bewijs gevonden waaruit blijkt dat de gas- en stofschijven die rond jonge sterren worden gevormd, niet genoeg materiaal bevatten om de planeten te vormen die er doorgaans rond sterren worden waargenomen.
Het bewijs bestaat uit meetgegevens van de Atacama Large Millimeter Array (ALMA) in het noorden van Chili.
Met deze array van (sub)millimetertelescopen is geïnventariseerd hoeveel materiaal zulke schijven rond sterren van 1 tot 3 miljoen bevatten – de periode vóórdat zich planeten hebben gevormd.
Vervolgens maten de onderzoekers de massa’s van oudere stersystemen met volgroeide planeten.
Door de twee uitkomsten met elkaar te vergelijken, ontdekten ze dat de materieschijven rond jonge sterren niet genoeg massa hadden om planetenstelsels te vormen zoals die bij oudere sterren zijn waargenomen.
Tot nu toe gingen astronomen ervan uit dat stersystemen ontstaan door de samenklontering van interstellair stof.
Als de vorming van een ster eenmaal op gang komt, zou zich vaak een protoplanetaire schijf rond de ster ontwikkelen.
Het gas en stof in deze schijf zouden overblijfselen zijn van het materiaal dat betrokken was bij de vorming van de ster.
Uiteindelijk zou deze restmaterie terechtkomen in de planeten die in de schijf ontstaan.
Het nieuwe onderzoek wijst er echter op dat er niet genoeg restmaterie in zo’n schijf zit om de gemiddelde massa aan planeten rond sterren te kunnen verklaren.
Een simpele verklaring voor deze discrepantie hebben de onderzoekers niet.
Het is denkbaar dat de planeetvorming vroeger begint dat gedacht of dat er grotere stofdeeltjes bij betrokken zijn dan ALMA kan detecteren.
Ook bestaat de mogelijkheid dat er tijdens de vorming van planeten nog veel stof uit de omgeving wordt aangetrokken. (EE)