Met behulp van de ALMA-telescoop
en de natuurlijke lenswerking van een tussenliggend sterrenstelsel, hebben astronomen een sterrenstelsel op meer dan 12 miljard lichtjaar van de aarde kunnen onderzoeken.
Daarbij is ontdekt dat het verre stelsel grote hoeveelheden moleculair gas wegblaast – een verschijnsel dat de vorming van nieuwe sterren tijdelijk afremt.
In gewone sterrenstelsels, zoals onze Melkweg, staat de vorming van nieuwe sterren op een laag pitje.
De productie blijft steken bij ongeveer één ster per jaar.
Zogeheten starburststelsel produceren
honderden tot duizenden nieuwe sterren per jaar.
Dat houden ze echter niet eeuwig vol.
Starburststelsels remmen hun eigen sterproductie af door grote hoeveelheden gas weg te blazen.
Dat gas is niet verloren, maar verzamelt zich in de zogeheten halo van het stelsel, en valt later weer geleidelijk terug, zodat er ook dan weer nieuwe kunnen worden geproduceerd.
In nabije starburststelsels was dit verschijnsel al waargenomen, maar in verre stelsels – stelsels in de begintijd van het heelal dus – nog niet.
Dankzij ALMA is daar nu verandering in gekomen.
Met deze (sub)millimeter-radiotelescoop is vastgesteld dat het verre sterrenstelsel SPT 2319-55 omgeven is door moleculair gas.(‘SPT’ staat voor South Pole Telescope – het instrument waarmee het stelsel is ontdekt.)
Uit de ALMA-waarnemingen blijkt
dat het gas met snelheden van bijna 800 kilometer per seconde uit SPT 2319-55 wordt weggeblazen.
Dat gebeurt niet gelijkmatig, maar met horten en stoten.
Maar gemiddeld verliest het stelsel jaarlijks ongeveer net zoveel gas als dat het gas in nieuwe sterren omzet. De ‘wind’ die van het stelsel uitgaat is waarschijnlijk het gevolg van de talrijke supernova-explosies die niet lang na de vorming van een nieuwe generatie van sterren optreden.
Ook het superzware zwarte gat in het centrum van het stelsel kan daarbij een rol spelen. (EE)