Bij onderzoek onder leiding van Athira Menon van het Instituto de Astrofísica de Canarias (IAC) zijn aanwijzingen gevonden over de aard van zogeheten blauwe superreuzen. Hoewel deze sterren vrij talrijk zijn, is hun oorsprong een vraagstuk waarover al tientallen jaren wordt gediscussieerd. Met behulp van nieuwe stermodellen en een grote hoeveelheid gegevens over de stellaire populatie van de Grote Magelhaense Wolk, hebben Menon en haar collega’s sterke aanwijzingen gevonden dat de meeste blauwe superreuzen kunnen zijn ontstaan door het samensmelten van twee sterren die samen een dubbelster vormden (The Astrophysical Journal Letters). Blauwe superreuzen zijn sterren die minstens tienduizend keer zo helder en twee tot vijf keer zo heet zijn als de zon, en zestien tot veertig keer zoveel massa hebben. Ze verbruiken hun ‘brandstof’ heel snel en zouden dus heel zeldzaam moeten zijn. Waarom zien we er dan zoveel? Een belangrijke aanwijzing over hun oorsprong ligt in het feit dat de meeste blauwe superreuzen ‘alleenstaand’ zijn: ze hebben geen waarneembare begeleider, terwijl de meeste jonge zware sterren juist ontstaan als onderdeel van een dubbelstersysteem. Dat doet vermoeden dat de sterren in zo’n systeem vaak met elkaar samensmelten. Om dit vermoeden te onderbouwen, hebben Menon en haar collega’s simulaties van samensmeltende sterren uitgevoerd en een steekproef van 59 jonge blauwe sterren in de Grote Magelhaense Wolk – een kleine begeleider van ons Melkwegstelsel – geanalyseerd. En wat blijkt? De nieuwe simulaties laten zien dat zulke gefuseerde sterren nog lang voortleven als blauwe superreuzen. Bovendien kunnen ze de oppervlaktesamenstelling van deze sterren beter verklaren dan conventionele stermodellen. Dit wijst erop dat samensmeltingen wellicht het voornaamste mechanisme zijn voor de vorming van blauwe superreuzen. (EE) (Image Credit: Casey Reed, NASA)