Wetenschappers van de Cornell-universiteit en het American Museum of Natural History hebben, binnen de relatief kleine afstand van 326 lichtjaar, ruim tweeduizend stersystemen geïdentificeerd van waaruit onze aarde kan zijn opgespoord doordat deze voor de zon langs schoof (Nature).
Bij hun onderzoek hebben de astronomen gebruik gemaakt van de posities en bewegingen van sterren zoals die zijn gemeten met de Europese astrometrische satelliet Gaia.
Met behulp van deze meetgegevens is bepaald welke sterren in onze kosmische achtertuin zodanig zijn gepositioneerd dat een eventuele waarnemer ter plaatse regelmatige helderheidsdipjes bij onze zon zou waarnemen die door overgangen of ‘transits’ van de aarde worden veroorzaakt.
Doordat de sterren van ons Melkwegstelsel zich ten opzichte van elkaar verplaatsen, treden deze ‘aarde-overgangen’ slechts gedurende beperkte tijd op.
Op tijdschalen van enkele duizenden jaren komen er steeds sterren bij van waaruit dat het geval is, en vallen andere juist af. Van zeven van de ruim tweeduizend aangewezen sterren is bekend dat er een of meer planeten omheen cirkelen.
Theoretisch zouden daar aanwezige buitenaardse astronomen aan het zonlicht dat de aarde weerkaatst kunnen zien dat onze planeet een atmosfeer heeft en bewoond is.
Een daarvan is Ross 128, een rode dwergster in het sterrenbeeld Maagd op ongeveer elf lichtjaar afstand.
Rond deze ster cirkelt een planeet die bijna twee keer zo groot is als de aarde.
De eventuele bewoners van deze exoplaneet hebben ruim tweeduizend jaar de kans gehad om transits van onze aarde waar te nemen.
Over 1642 jaar zullen de eventuele bewoners van het zeven planeten tellende Trappist-1-systeem dat voorrecht ruim tweeduizend jaar lang hebben. (EE)
(Image Credit: ESO/M. Kornmesser)